Huibert van der Griend, kolonist in Drenthe

Anneke Bode-Huizer

De in Giessen-Nieuwkerk geboren Huibert van der Griend trekt eind 1818 of begin 1819 richting Drenthe. Hij meldt zich daar bij de koloniën van Weldadigheid in de hoop er een huis en grond toegewezen te krijgen. Doordat hij er op de bonnefooi heen ging, komt hij later in de problemen.

Geboren in Giessen-Nieuwkerk
In januari 1773 wordt Huibert van der Griend geboren als derde zoon van Jan Jacobsz van de Griend en Ariaantje Bloodshoofd. Op 17 januari gaat vader Jan met zijn zoon en zus Ariaantje, die als getuige optreedt, vanuit Muisbroek naar het dorp. Daar wordt Huibert gedoopt in de hervormde kerk. Op 12 april 1799 gaat Huibert in ondertrouw met de Schelluinse Ariaantje Vuurens. Zo'n drie weken later, op 5 mei 1799, trouwen ze in de kerk van Schelluinen. Uit dit huwelijk worden ten minste acht kinderen geboren. De oudste twee (beiden Ariaantje geheten, vernoemd naar oma Van der Griend) overlijden al op jonge leeftijd. Rond 1817 verhuist het gezin naar Sliedrecht, want daar wordt het 9e kind, Kornelia, uit dit huwelijk gedoopt (de anderen zijn allen in Giessen-Nieuwkerk gedoopt).

Het was geen vetpot voor een arbeidersgezin in deze jaren. Vanuit Drenthe komen positieve berichten over de Maatschappij van Weldadigheid. Daar zou je een huis kunnen krijgen met wat land erbij - dat hebben arbeiders in de Alblasserwaard meestal niet. Die gedachte zal Huibert waarschijnlijk hebben doen besluiten om die kant maar eens op te gaan.

Dat plaggensteken ook geen behoorlijke verdiensten oplevert zal hij er later gaan merken.

Neergestreken in Drenthe
Het is begin 1819 als Huibert met vrouw en kinderen in Drenthe arriveert. Hij is dan 43 jaar en de directeur van de kolonie, Benjamin van den Bosch, ziet het gezin best zitten.
Op 3 april 1819 bespreekt de permanente commissie de komst van Huibert en gezin. Ze laten de directeur weten dat hij het gezin mag laten deelnemen aan spinarbeid op de kolonie, maar dat hij ze beslist niet als kolonist mag aannemen.[1]

Reden daarvoor is dat er in Sliedrecht bijna niemand is die meebetaalt aan de Maatschappij voor de koloniën van Weldadigheid. En om nog maar eens duidelijk te maken dat het niet de bedoeling is om gezinnen zomaar naar de koloniën te zenden, verschijnt er een advertentie in de Staatscourant.[2]

staatscourant 8 april 1819.jpg

Tóch een plekje
Maar Huibert houdt vol en met succes. In 1818 wordt een volgende proefkolonie gesticht (Frederiksoord-2, genoemd naar de beschermheer van de organisatie: Prins Frederik van Nassau). Ook hier worden weer kolonisten geplaatst. Vanaf november 1819 arriveren de eerste kolonisten en ook het gezin Van der Griend krijgt er een hoeve toegewezen.

De inschrijving van fam. Van der Griend

Op 19 december 1819 worden Huibert en echtgenote Ariaantje (die hier wordt ingeschreven als Johannetje) met hun kinderen Jan (9 jaar), Johanna (gedoopt als Ariaantje, 16 jaar), Neeltje (13 jaar) en Henriëtta (gedoopt als Hendrika, 6 jaar) ingeschreven als bewoners van de nieuwe kolonie. [3] Waarom dochter Cornelia, geboren in 1817 in Sliedrecht, hier niet bij genoemd wordt is onduidelijk. Wellicht bleef ze bij iemand achter toen het gezin zich ging inschrijven?

Onderaan de pagina wordt nog genoteerd:
'Van der Grind is de kolonist reeds voor lede jaar uit Sliedrecht gekomen, maar toen niet geplaatst.'
Al snel na aankomst van het gezin valt de winter in en dat is een hele strenge. Pas vanaf februari 1820 komen de volgende bewoners. Vanaf december 1819 zijn de Van der Grienden dus kolonisten en al snel wordt duidelijk waarom de directeur hen wel zag zitten: het blijken goede werkers. Uit een jaarstaat blijkt dat ze goed produceren.[4]

Als er in februari 1820 een inzameling wordt gehouden ten bate van de slachtoffers van de watersnood doet ook 'Van der Grind' een gift van 20 cent.[5]

RP-P-OB-87.338 Frederiksoord 1818.jpg
Kijkje op de huizen in de kolonie Frederiksoord, een vestiging voor arme stadsgezinnen gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid in 1818. Twee parallelle wegen waaraan huizen zijn gelegen

Weggestuurd
Voor de meeste andere kolonisten worden door een subcommissie de kosten van hun verblijf betaald. De Van der Grienden hebben echter niemand die voor hen betaalt. En dat breekt hen al na twee jaren op. Het is 3 december 1821 als de permanente commissie een briefje ontvangt. Van der Griend heeft zich onbetamelijk gedragen:
'Deze man is uit barmhartigheid in de kolonie opgenomen dewijl hij niet voor rekening van eenige subkommissie geplaatst is. De Heer Direkteur zal deswegens aan de Kommissie schrijven en voorstellen om hem wegtezenden, waar in ik mij conformeer.
Van de zulke althans behoren wij geene inbreuk op onze wetten te dulden.
Zijne onbescheidenheid heeft zeker geen andere grond dan de verbeelding dat men geen kolonist durft wegtezenden. Hier van behoort hij althans niet te profiteren.' [6]

De dag er na schrijft de directeur van de koloniën, Wouter Visser, een briefje waarin hij uitlegt wat er precies gebeurd is:
'... dat de persoon van Van der Griend, kolonie no. 2, hoeve no.1 aan den wijkm: Ollart geweigert hebbende plaggen te steeken, ik den zelven op het daar van bekomen rapport heb ondervraagd, dat, toen ik hem op zijne volmondige bekentenis des zaak, voorstelde dat hij een dubbelde en onverdiende gunst der Maatschappij genoot, en derhalve de eerste moest zijn, die zonder eenige tegenspraak de gegeven order observeerde, hij mij antwoorde, dat plaggensteeken leverd geene behoorlijke verdiensten op.' en:
dat toen ik hem eindelijk zeide, zijn ontslag bij de Permanente Kommissie te zullen verzoeken, dat met 'het is goed', beantwoorde.

Zulke brutaliteiten worden niet gepikt van kolonisten en al helemaal niet van kolonisten die zonder betalende subcommissie 'uit barmhartigheid' geplaatst zijn.

De familie Van der Griend moet hierna de kolonie verlaten, maar blijkbaar blijven ze wel in de omgeving. Een aantal jaren later trouwt dochter Ariaantje (gedoopt Giessen-Nieuwkerk 1805) namelijk vlakbij de kolonie, in Vledder, met kolonistenzoon Johannes Smies.[7] Hun kinderen worden daar ook geboren. Dochter Ariaantje of Jaantje overlijdt na de geboorte van haar tweede zoon, in 1830, in ambt Hardenberg.[8] Haar echtgenoot blijft achter met zoontje Jan en treedt in november 1830 toe tot de schutterij (de Belgische opstand is dan gaande). Zijn zoontje blijft achter bij zijn ouders.

Hoe ging het verder
Het lijkt er op dat de Van der Grienden na het wegsturen uit de kolonie, hun toevlucht zoeken tot de semi-illegale huttendorpen die in de veengebieden en heidevelden rondom de vrije landbouwkolonie zijn ontstaan. Mensen die de kolonie ontvluchten vestigen zich in zeer armoedige huttendorpen, zoals in de uitgestrekte woeste gronden van het Vledderveen. Daar kan in één nacht een plaggenhut gebouwd worden. Als er 's morgens rook uit de schoorsteen komt, mag de hut er, volgens gewoonterecht, blijven staan en heb je dus onderdak. De bewoners van die hutten verdienen veelal de kost met het vlechten van manden van biezen of wilgenteen. Op andere plaatsen ontstaat een rietmattencultuur.

Desperado-kolonie-gezin bij plaggenhut.jpg
Gezin bij een plaggenhut in een desperado-kolonie.

Zo ontstaan rondom de vrije koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid diverse huttendorpen zoals Vledderveen, het Oosterse- en het Westerse veld bij Noordwolde-zuid, de Marijenkampen bij Willemsoord en het Nijenslekerveld bij Frederiksoord en Wilhelminaoord. In 1953 worden deze dorpen met terugwerkende kracht omgedoopt tot 'desperado-koloniën'.

Zeer waarschijnlijk wonen dochter Ariaantje en schoonzoon Johannes Smies tijdens hun huwelijk in bij het gezin Van der Griend, of er dichtbij in de buurt. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat ze de eerste illegale bewoners zijn van Nijenslekerveld of Vledderveen.

Maar het kan ook zijn dat ze deels een zwervend bestaan geleid hebben.

Gezien de plaatsen waar de kinderen trouwen, wonen Huibert en Adriaantje later in de buurt van Hardenberg of Avereest. Zo treedt dochter Hendrika van der Griend in 1830 in het huwelijk te Ambt Hardenberg. In diezelfde plaats trouwt drie jaar later ook zoon Jan van der Griend. Dochter Neeltje van der Griend trouwt in 1835 in Hasselt en dochter Cornelia van der Griend in Avereest (in 1838). In die plaats staat ook het overlijden van Adriaantje Vuurens geregistreerd (in 1848 aan de Hoofdvaart - Dedemsvaart). Hetzelfde geldt voor dochter Cornelia (echtgenote van Klaas Jansz Jonker), overleden 1849 in Achterveld.[9] In datzelfde Achterveld te Avereest - in de buurt van Arriërveld - overlijdt Huibert van der Griend op 19 februari 1849, 83 jaar oud.[10] Al deze locaties wijzen er overigens ook op dat de Van der Grienden werkzaam geweest zijn in de turfstekerij.

Bron: Met dank aan Wil Schackman die via zijn website www.schackmann.nl het archief van de Maatschappij van Weldadigheid heeft ontsloten met een database en uitgebreide informatie en een pagina wijdt aan Huibert van der Griend.

Hoe werkte het?
In januari 1818 presenteerden twaalf vooraanstaande Nederlanders een plan om de in die dagen immense armoede te bestrijden. Zij riepen landgenoten op om wekelijks één stuiver bij te dragen om dit plan te realiseren. Dit moest - gezien het 'algemeen erkend weldadig karakter onzer natie' - geen probleem zijn. De baten werden besteed aan 'het aanleggen eener fabricerende en landbouwende Kolonie van armen op onze nog onbebouwde heidevelden'. Het ambitieuze en unieke initiatief kreeg de naam Maatschappij van Weldadigheid.

Al in juli 1818 waren er 14.000 contribuanten, extra giften en legaten stroomden binnen. In elke Nederlandse stad werd een plaatselijke 'subcommissie van weldadigheid' opgericht. Er werd grond aangekocht in het dunbevolkte en toen nog grotendeels onontgonnen Drenthe. Tussen Steenwijk en Vledder startte in september van hetzelfde jaar de bouw van een proefkolonie die Frederiksoord ging heten en die vanaf eind oktober 1818 bevolkt werd.'

Het idee was dat het project financieel neutraal zou zijn. De startkosten werden vertaald in een schuld waarmee alle kolonisten begonnen. Door hun werk en door de opbrengst van hun land én de opbrengst van spinarbeid, losten zij die schuld af. Via ingewikkelde berekeningen in 'schuldenboekjes' hield men dat bij. Zodra de schuld was afgelost, konden ze vrijboer worden en uit hun 'half-dierlijke staat onttrokken' zijn. Kortom, de arme moest onafhankelijk worden van liefdadigheid, want liefdadigheid leidde slechts tot verloedering. Hij moest leren de eigen kost te verdienen.

Vanaf 1822 sloeg de Maatschappij nieuwe wegen in en bouwde zij ook grote gestichten. Eerst op een verlaten vesting in de buurt van Ommen, de Ommerschans. De jaren erna werden in 't buurtschap Veenhuizen drie grote gestichten of etablissementen gebouwd. De Ommerschans en Veenhuizen heetten in de wandelgang de 'onvrije koloniën'.

Hier werden gehuisvest:

  • bedelaars en mensen die op verdenking van bedelarij of landloperij waren opgepakt;
  • weeskinderen (de opvoeding was hier goedkoper dan in een weeshuis in de stad),
  • gezinnen die meer begeleiding nodig hadden dan vrije kolonisten (de zgn. 'arbeiders-huisgezinnen'),
  • voor straf opgesloten vrije kolonisten (strafkolonisten of ban-kolonisten ook wel walkolonisten genoemd omdat ze op de wallen van de Ommerschans woonden),
  • militaire veteranen (werden tegen vergoeding overgenomen van het Ministerie van Oorlog).

In 1825 stopte de groei van de Maatschappij. In de zeven jaren van haar bestaan was het maatschappelijk draagvlak behoorlijk kleiner geworden. De gegoede burgerij zag dat het stadsbeeld bepaald bleef door 'leediggangers en straatschuimers' en verloor haar geloof in het plan. Financieel-economisch werd het een ramp. Slechts weinig kolonisten slaagden erin een 'zelfbestaan' op te bouwen. De Maatschappij had zelfs hulp van de overheid nodig om haar schulden te betalen.

Bron: Een korte introductie over de Maatschappij van Weldadigheid


[1] Drents Archief, toegang 0186, archief Maatschappij van Weldadigheid. Notulen 3 april 1819, Inventarisnr.38.

[2] Nederlandsche Staatscourant 8 april 1819.

[3] Drents Archief, toegang 0186, archief Maatschappij van Weldadigheid. 19 december 1819, invnr 53, scan 940.

[4] Te vinden via website schackman.nl, vroege bewoners van Frederiksoord-2.

[5] 3 februari 1820, spontane inzameling onder kolonisten voor de slachtoffers van de watersnoodramp in Gelderland, website schackman.nl, liefdesgiften van proefkolonisten voor de slachtoffers van de watersnood.

[6] Drents Archief, toegang 0186, archief Maatschappij van Weldadigheid, 3 december 1821 inv.nr. 59.

[7] Website alledrenten.nl, huwelijksakte Johannes Smies & Ariaantje vd Griend, 15 september 1827, aktenummer 8.

[8] Website alledrenten.nl, huwelijksakte Jan Smies, aktenummer 19, 7 november 1850.

[9] Historisch Centrum Overijssel, burgerlijke stand Avereest, 17 februari 1848, actenummer 28, bij overlijden geregistreerd als Jantje Vurens, geboren te Gorinchem, 80 jaar oud, partner van Huip van der Grien.

[10] Zie noot 9, 20 februari 1849, actenummer 24, bij overlijden geregistreerd als 'Hubert van der Grien', geboren te Giessen-Oudekerk.

Bezoekadres

Dorpsstraat 10
3381 AG Giessenburg
telefoon: 0184-652872
e-mail: secretariaatgvgs@gmail.com

Vacatures

Wij zoeken bestuursleden. Onze vereniging is op zoek naar een conservator en een bestuurslid PR en communicatie. Kom jij ons team versterken? Kijk hier voor meer informatie.

Openingstijden:

woensdag- en zaterdagmiddag
13:30 uur tot 17:00 uur
groepen op afspraak

0184 65 28 72
bgg secretariaatgvgs@gmail.com

Boek Schelluinen

Ter gelegenheid van het feit dat Schelluinen 800 jaar bestaat, is door de Geschiedkundige vereniging een jubileumboek uitgegeven. > Lees verder

Fotobank

Duizenden historische foto's van onze dorpen in de Fotobank. Het aantal groeit nog steeds! > Lees verder

Privcay

Privacy reglement