Heimwee naar het beste land
(vervolg op: Een timmermansfamilie aan de Giessen, De Kroniek, 39e jaargang, nummer 2)
Betty Broug-van der Haven
Het zal op een dag in 1986 zijn geweest dat mijn vader, Egbertus Andries van der Haven, toen achtenzeventig, met een duidelijk plan naar zijn Haagse winkelstraat stapte en daar een groen schoolschriftje kocht. Hij kocht ook een nieuwe pen. Thuisgekomen is hij aan tafel gaan zitten en heeft zijn jeugdherinneringen opgeschreven in zijn mooie, ronde, duidelijke handschrift, zonder doorhalingen of verbeteringen. Die jeugdherinneringen gaan niet over zijn eerste jaren in Den Haag, niet over zijn jaren aan die moderne Haagse ambachtsschool, die herinneringen gaan uitsluitend en alleen over Giessen-Oudekerk waar hij tot zijn dertiende had gewoond aan de Oudkerkseweg 31-35.
Op straat voor het timmermanshuis in Giessen-Oudekerk. De kleine jongen op de voorgrond met de grote pet is
Bart van der Haven met zijn broer Hannes.
'Het beste huis waar ik in m'n leven heb gewoond,' zei mijn vader altijd en zijn drie Haagse broers beaamden dat, altijd en eensgezind, bedachtzaam knikkend met hun donkere hoofden: 'Ja, het beste huis daar aan De Hoef.' Eeuwenlang had de timmermansfamilie Van der Haven in het land aan de Giessen gewoond: Arien Pietersz. van der Haven in Noordeloos was aan het eind van de zeventiende eeuw de eerste geweest, mijn vader de laatste. Gedwongen door gebrek aan emplooi was zijn vader, Wouter van der Haven met zijn vrouw Betje en zes van hun zeven kinderen in 1921 'geëmigreerd' naar de grote stad Den Haag.
Dat beste huis aan De Hoef hebben zij nooit kunnen vergeten. Mijn vader schrijft:
'Ons huis was een woonhuis met een daaraan gebouwde timmermanswerkplaats. Gedurende
de zomertijd woonden we in een afgeschoten ruimte in de werkplaats. Boven de
werkplaats was de houtzolder. Geen vloer daarop want het hout lag opgeslagen
over de bintlaag - dit voor het drogen van het hout.'
De geluiden van de zagende en timmerende vader en broers, de geuren van het hout moeten vanaf de eerste maanden van zijn leven voortdurend om hem heen zijn geweest.
'In de winter woonden we in de voorkamer. In die voorkamer waren twee bedsteden met klapdeurtjes ervoor, met in ieder deurtje een hartje uitgezaagd voor het licht. In de bedstede waar Vader en Moeder sliepen was aan het voeteneinde een krib gemaakt voor de aller-kleinste, waar die zijn eerste jaar in moest slapen. Mijn zuster Kee sliep in de tweede bedstee. Op de zolder sliepen de grotere broers, Bram, Adriaan, Hannes en Jan, in ledikanten, zelfgemaakt door Vader. Op de vloer van de zolder lagen langs de kant appels en stoofperen opgeborgen, waar natuurlijk door de broertjes weleens iets van genuttigd werd.'
Niet alleen was het huis op De Hoef het beste huis, eenzelfde uitmuntendheid gold
voor het gehele dorp Giessen-Oudekerk. Mijn vader schrijft:
'... een heel klein dorpje in de Alblasserwaard. Het is gelegen in een mooie bocht van
het riviertje de Giessen. Ouwkerk heet het in de mond van de bevolking.
De weg was een grindweg. Een auto wisten we niet hoe die eruit zag. Alles ging met
paard en wagen en sommige handelsmensjes deden alles met de hondenkar. In het
midden van de weg had je het iets dieper uitgesleten paardenspoor.'
De familie van zowel vaders- als moederszijde woonde niet ver weg, in Peursum, zes kilometer verderop en in Giessen-Nieuwkerk. Ging men elke week, elke maand bij elkaar op bezoek? 'Meestal alleen in de winter,' zei mijn vader, 'als het goed had gevroren en je over de Giessen kon.' Alles moest immers gelopen worden en... voor lopen was meestal geen tijd.
Koninginnedag 1929. De mannen met pet zijn Kees Zanen, Jan Blokland en Henk Lakerveld. De
man met de hoed is mijn vader.
'Zaterdags werd door ieder voor zijn huis de weg netjes aangeveegd en met de hark (de kluitruif noemden we die toen) aangeharkt en zo nodig met de gieter besproeid om het stuiven te voorkomen. Rondom het plein stonden grote oude bomen. Op de achtergrond stond - en staat - de oude kerk met de mooie toren.'
Het was maar een klein dorp, Giessen-Oudekerk, in de eerste jaren van de twintigste eeuw. Niet meer dan honderd mensen woonden er, vertelt mijn vader. Maar er was wel een school, een openbare school, met gezamenlijke klassen. En er was die, voor deze kleine gemeenschap, kolossale kerk, gebouwd tussen 1350 en 1400. De kleine Bart werd er op zondag 5 april 1908, hij was toen tweeënhalve maand oud, gedoopt, naar alle waarschijnlijkheid door dominee Jacobus Arend van Voorthuizen.
'De school was naast de kerk en had drie lokalen, waarvan er maar twee werden gebruikt. De derde werd niet door de
school gebruikt, maar als zaaltje voor de zangvereniging. In ieder lokaal waren
drie klassen. In het eerste lokaal de eerste, tweede en derde klas met de
juffrouw en in het tweede lokaal de vierde, vijfde en zesde klas met de hoofdonderwijzer.
In mijn klas zaten we met z'n vijven, alle vijf jongens. Het waren Henk
Lakerveld, Cornelis de Ruiter, Gerard Korevaar, IJmert den Boer en ik. Toen ik
in de zesde klas zat, kwam mijn zusje Fie in de eerste klas.'
Ik heb, o wonder, mijn vaders schoolrapporten van de lagere school in mijn hand. Een dun zesbladig boekje, tien cm breed, zeventien cm lang. De kleurige voorkant is nu wat verbleekt,maar het vrolijke plaatje is nog goed te zien: een jongetje dat bellen blaast uit een Goudse pijp. Het documentje is meer dan honderd jaar oud. Zijn rapporten zijn ondertekend door juffrouw Ch.C.M. de Vries.
Juffrouw de Vries! Op onze jaarlijkse motortochten naar het land der vaderen gingen we altijd even bij haar langs: een frêle kleine oude dame die door mijn vader staande op de stoep van haar huis, uitgelaten werd begroet. Hij schudde niet alleen haar hand, hij tilde haar op, zoende haar op de wang en zette haar weer voorzichtig neer! Zij op haar beurt streelde mijn vaders wangen: 'Bartje.'
Na de lagere school in het dorp kreeg mijn vader een vervolgopleiding in Gorinchem.
Hij schrijft:
'Ik ging op mijn twaalfde jaar naar de ambachtsschool in Gorkum. Iedere dag samen
met Henk Lakerveld en Cornelis de Ruiter: door Vader met de schouw overgezet
naar het Bosch en dan lopen naar de trein welke in Buldersteeg [1]
stopte, naar Gorkum.'
In mijn vaders jonge jaren was alles, zoals hij schrijft 'nog puur natuur'. 'Er was geen elektriciteit, geen gas, geen waterleiding. Maar toen was de Giessen nog een heldere rivier. Er groeiden nog volop mooie waterplanten, er was riet langs de oevers met karekietnesten en vele watervogels: meerkoeten, waterkippetjes en eenden. Het water uit de rivier de Giessen werd zo gedronken. De verlichting waren olielampen. Water werd gekookt op oliestellen, grote driepitsstellen en kleinere eenpittertjes. Er stonden altijd een paar emmers water op het aanrecht. De vaat werd gewassen op de stoep in de Giessen en ook de mannen wasten zich op de stoep.
Aardappelen en groenten hadden we uit eigen tuin, eieren van onze kippen. De melkvrouw Marie de Kreij kwam iedere morgen met de melk, gedragen in twee emmers met deksel langs de deur. De bakker, mijn oom Floor Hamerpagt, kwam iedere woensdag met de broodwagen (met paard) langs. Moeder nam dan brood voor een hele week. Dat kon toen nog met zulke warme bakkers!
Een slager was er niet in Ouwkerk, dan moest je naar Giessendam of Giessen-Nieuwkerk. Maar Vader mestte ieder jaar een varken vet en dat varken werd in november geslacht en ging dan in stukken gesneden de kuip in. Die kuip stond in de kelder.
In de kelder stonden ook de grote Keulse potten met ingemaakte groenten: bonen, andijvie, enz. Ook stond er een vaatje bier. De kruidenierswaren werden gehaald bij Pesselse, die een café beheerde en de kruidenierswinkel.
De olieman kwam eens per week met zijn oliekarretje om de voorraad olie bij te houden. Janus Hovlam noemden de Ouwkerkers hem. Die naam heeft hij gekregen toen er een begin van brand bij hem thuis ontstond en hij alsmaar 'Ho, vlam! Ho, vlam!' riep. Tot zijn dood toe hield hij die naam van Janus Hovlam.
Ook kwam er zo nu en dan een lapjeskoopman langs de deur met zijn volgeladen mooie kruiwagen. Hij kwam uit Sliedrecht en reed zo met zijn kruiwagen langs de huizen. Hij ging zelfs naar Ottoland. Een vaste koopman was ook de kaasboer die om de veertien dagen met zijn wagen langs kwam.
's Morgens om vier uur kwamen de boeren al langs met hun wagens om de koeien te gaan melken en ook weer in de middag om drie uur. Dat was alleen in de zomer als de koeien in het land liepen. De volle melkbussen werden aan de weg gezet en werden met paard en wagen opgehaald door de melkfabriek. Die zette ook de lege bussen daar weer voor in de plaats. Dus dat was het verkeer in Ouwkerk. Zo nu en dan kwam ook de dokter met zijn koetsje voorbij voor ziekenbezoek.
De schoolklas van juffrouw De Vries.
Zondag was de werkelijke rustdag; dan werkte niemand behalve de boeren natuurlijk, want het melken van de koeien moest altijd doorgaan, ook op zondag. 's Morgens om half tien en 's avonds om zeven uur gingen de Ouwkerkers naar de kerk. Niet allemaal, want er waren er wel - een enkeling - die nooit naar de kerk gingen. ieder had in de kerk zijn vaste plaats. De diakenen en ouderlingen hadden een aparte bank rondom de preekstoel. Verder zaten de rijke boeren natuurlijk vooraan en het armere volk in de vrije banken. De oude meester Boon was voorzanger, om het gezang op de juiste toonhoogte te houden.
Een tweetal vrijgezelle oude zusters zorgden in de winter voor de rijkere boerenvrouwen door een warme stoof voor hun voeten klaar te maken. Die stoven maakten zij thuis klaar met een testje met een kooltje vuur. Dan gingen ze naar de kerk met ieder twee stoven. Als het dan een beetje waaide, vlogen de vonken uit de stoven, tot vermaak van de jeugd natuurlijk, vooral 's avonds als het donker was.
Het orgel werd bespeeld door Bart van 't Hof. Om het orgel aan de nodige lucht te helpen was er een orgeltrapper nodig die met zijn voeten twee staven in beweging bracht die de blaasbalg op en neer drukte. Nu kwam het weleens voor dat die jongen moest hoesten en dan even stopte met als gevolg dat dan het orgel te weinig lucht kreeg en daardoor uit de toon viel. Maar de voorzanger redde dan wel de situatie.'
Links op de foto het timmermanshuis dat na de brand is gebouwd. Daarnaast de oude woning van de familie
Lakerveld, die met veel moeite behouden bleef.
Mijn vader schetste een geromantiseerd beeld in zijn groene schriftje. De verhalen kende ik al, niet alleen van hemzelf, ook van mijn vier ooms, mijn beide tantes, van mijn opa Wouter. Ik geloofde ze, die verhalen. Het dorp aan de Giessen kreeg voor mij als kind een unieke, welhaast mythische kwaliteit. Het leek mij volkomen voor de hand te liggen dat Giessen-Oudekerk vanuit de nieuwe woonplaats Den Haag bekeken, de beste plek was die er bestond. Dat idee werd in stand gehouden door de familie. Met elkaar hadden ze een abonnement op De Merwestreek, de gondelvaarten aan de Giessen werden nooit overgeslagen, er waren de jaarlijkse logeerpartijen...
Het heeft gewerkt: mijn generatie Van der Haven 'timmert' niet meer, velen zijn net als hun grootouders geëmigreerd, nu naar verre streken, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, maar de Giessenstreek heeft voor ons altijd een bijzondere betekenis behouden.
Literatuur:
Haven, Ing. H. van der (2000) Historie, Geografie en Genealogie van het Geslacht
van der Haven. Vereniging 'Werkgroep Genealogie' Sliedrecht, Sliedrecht.
Lakerveld, Hein (1983) Giessen-Oudekerk. Historie, verhalen en foto's van ons dorp.
Giessen-Oudekerk.
[1] Station bij Boven-Hardinxveld op de lijn Dordrecht-Elst.